Goedkeuringen voor gevaarlijke gebieden

Bestaat er een aanzienlijk risico dat er gevaarlijke gassen of stoffen op uw locatie aanwezig zijn? Zo ja, dan moeten uw werkzaamheden en uw veiligheidsuitrusting worden goedgekeurd. 

Fabrikanten en exploitanten van processen waarvan de activiteiten een potentieel brand- of explosiegevaar inhouden, hebben de verantwoordelijkheid om de veiligheid van werknemers en het grote publiek te waarborgen. Krachtens de regelgeving moeten exploitanten een vergunning aanvragen als hun processen potentieel gevaarlijk zijn, en die vergunning wordt alleen verleend als de juiste systemen aanwezig zijn om eventuele brand- en explosierisico's te beperken.

Een brand of explosie heeft slechts drie dingen nodig om op gang te komen: brandstof, lucht en een ontstekingsbron. Als een mengsel van brandbaar gas of stof in lucht de juiste concentratie bereikt (d.w.z. de concentratie valt tussen de onderste en bovenste explosiegrens voor het materiaal) en vervolgens een ontstekingsbron tegenkomt, zal de verbranding zich verspreiden over het hele onverbrande mengsel. Dergelijke explosies kunnen ernstige verwondingen en aanzienlijke schade veroorzaken.

Alle locaties waar grote hoeveelheden brandbare gassen of stof worden gehanteerd die een explosieve atmosfeer kunnen vormen, vallen onder de ATEX 1999/92/EG-richtlijn (ook bekend als 'ATEX 137' of de 'ATEX-werkplekrichtlijn'), die in het VK ten uitvoer wordt gelegd door middel van de DSEAR-regelgeving (Dangerous Substances and Explosive Atmospheres Regulations). Het overkoepelende doel van de voorschriften is hetzelfde voor zowel gassen als stof. Zij vereisen echter afzonderlijke goedkeuringen, omdat gassen en stof zich niet altijd op dezelfde manier gedragen.

Werkgevers moeten gebieden waar een gevaarlijke explosieve atmosfeer kan voorkomen, indelen in een reeks zones. De indeling van een bepaalde zone, alsmede de grootte en de plaats ervan, hangen af van de waarschijnlijkheid van het voorkomen van een explosieve atmosfeer en van het voortduren ervan indien dit toch gebeurt. Waar nodig moeten de toegangspunten tot gebieden die in zones zijn ingedeeld, worden gemarkeerd met een gespecificeerd "EX"-teken.

Zone 0 voor gassen en Zone 20 voor stof zijn de gevaarlijkste gebieden, waar een explosief mengsel gedurende lange perioden of voortdurend aanwezig is. Zone 1 en Zone 21 zijn gebieden waar bij normaal bedrijf een explosieve atmosfeer te verwachten is. De laagste classificaties, Zone 2 en Zone 22, zijn gebieden die bij normaal bedrijf over het algemeen vrij zouden moeten zijn en waar een eventueel explosief mengsel dat zich toch voordoet, slechts korte tijd aanwezig zal zijn.

Voordat een werkplek met gezoneerde zones voor het eerst in gebruik wordt genomen, moet de werkgever ervoor zorgen dat de totale explosieveiligheidsmaatregelen als veilig worden bevestigd (geverifieerd).

Net zoals de inspectie en certificatie van goedgekeurde installaties kan aantonen dat de exploitanten de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen, is het gebruik van goedgekeurde veiligheidsuitrusting een bevestiging dat een oplossing geschikt is voor de omgeving waarin zij moet werken. De apparatuur moet specifiek zijn goedgekeurd voor gassen of stof.

Richtlijn 2014/34/EU (ook bekend als "ATEX 95" of "de ATEX-apparatuurrichtlijn") heeft betrekking op de eisen voor apparaten en beveiligingssystemen die bedoeld zijn voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen. Deze richtlijn staat naast de ATEX-richtlijn betreffende werkplekken. Gecertificeerde apparatuur wordt aangeduid met het 'EX'-symbool om het als zodanig te identificeren.